maandag 11 januari 2010

King, Flits en Rakker

Het gaat over 3 pony’s en ze zijn heel lief voor elkaar.

Rakker staat in de wei. Flits komt eraan gegaloppeerd naar Rakker. Rakker is aan het grazen in de wei. Hij merkt niet eens dat Flits er is. Flits hinnikt en Rakker hoort hem. Rakker vraagt aan Flits, wat is er? Flits zegt, ik ben ziek, ik heb het koude hoeven, ik wil laarzen, ik wil koffie. Je bent koud ja en ik heb geen stal. Je mag in mijn stal, hij is heel groot hinnikt hij en ze gaan naar die stal. Er was nog een stal vrij.

Hij dacht: daar stond toch King. Nee King is weg en King komt bij jou in de stal. Is ie lief? Ja het was mijn beste vriend tot jij kwam, maar ik heb geen echt baasje, ik heb alleen een verzorgster. Ik hou van jullie allemaal.

zaterdag 9 januari 2010

dinsdag 5 januari 2010

De IJslander

Sinds 1882 geldt in IJsland een officieel importverbod voor paarden en andere huisdieren. Het IJslandse paard is een regelrechte afstammeling is van het Eropese oerpaard: Equus Stenonsis. Deze paarden verspreidden zich in Scandinavië en Groot Brittannié en kwamen uiteindelijk ook op IJsland terecht. De IJslandse boeren hebben hun paarden raszuiver doorgefokt en ook op het continent van Europa en in de Verenigde Staten zijn er mensen die dit oeroude ras zuiver willen houden en verbeteren.

Het karakter
Een typische IJslander is zelfstandig, werklustig, sensibel en vriendelijk. IJslanders zijn echte kuddedieren. De jonge paarden groeien in grote groepen op, vaak in begrazingsprojecten. De kuddegenoten geven elkaar een gedegen opvoeding in respect en communicatie. Iets waar de ruiter later weer profijt van kan hebben. De eerste rit op een IJslander is voor veel ruiters een openbaring. Een echte IJslander denkt voorwaarts, dus loopt uit zichzelf.

maandag 4 januari 2010

Belgisch trekpaard

Belgisch trekpaard, Brabants trekpaard of Brabander is een paardenras afkomstig uit België.

Tijdens de Romeinse bezetting van het gebied dat nu België heet, werd het Belgisch trekpaard al genoemd. Van de 11e tot de 16e eeuw werd het trekpaard gebruikt als oorlogspaard in Brabant en Vlaanderen. Daarna werd het Belgisch trekpaard gebruikt om zware werktuigen te trekken op het platteland, in de mijnbouw en in de haven. Ook trokken ze (post)koetsen en schepen.

In 1886 werd het stamboek van de "Sociëteit van het Belgisch Trekpaard" opgericht. In 1910 werden ongeveer 35.000 Belgische trekpaarden geëxporteerd vanuit België naar Amerika, Canada, Rusland, Zweden, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Nederland en Italië om de daar aanwezige paarden te verbeteren, zoals de shire in Groot-Brittannië.

In 1950 waren er nog ongeveer 200.000 trekpaarden in België.

Door de motorisering na de Tweede Wereldoorlog werd het trekpaard overbodig. In 1980 waren er nog maar 6000 Belgische trekpaarden over. Een aantal fokkers ging zich inzetten om dit paardenras te behouden. En in 2004 zijn er ongeveer 12.000 Belgische trekpaarden. Ze worden tegenwoordig gebruikt om te mennen.

Veel van deze paardenfokkerijen zijn te vinden in het Pajottenland. Ter nagedachtenis van deze fokkers staan er in de Pajotse dorpen Vollezele (Galmaarden) en Sint Kwintens Lennik (Lennik) standbeelden.

[bewerken] Uiterlijk
Het Belgisch trekpaard heeft een schofthoogte van ongeveer 1,70 m. Het paard heeft een vrij klein hoofd met een korte, zware hals en een dubbele manenkam. Het lichaam is krachtig en gedrongen. De benen zijn kort en sterk met aan de kogels extra beharing.

Het is gebruikelijk de staart van trekpaarden te couperen. Deze gewoonte is ontstaan omdat boeren vroeger op de akkers vaak vlak achter het paard naast de ploeg liepen en niet wilden dat het paard de leidsels met de staart vast tegen hun billen zouden klemmen en zo verdere besturing onmogelijk zouden maken.

Er zijn zeven kleurslagen mogelijk bij het Belgisch trekpaard: bruin, zwart, vos, bruinschimmel, blauwschimmel, vosschimmel en appelschimmel. Sommige van deze kleuren zijn zeldzaam.